Een uitzichtloze vakantievilla in de Creuse

Wat waren ze aimabel, Nathalie en Jean-Luc! Niets was ze teveel. Maar het wilde niet zomeren met hun vakantievilla in de Creuse. En van vriendelijkheid alleen, aangevuld met een paar verdwaalde toeristen, wat wij toch min of meer waren tijdens onze meerdaagse voettocht in 2001, kan een mens niet leven.

Vakantievilla in de Creuse

“Excuus, excuus, excuus, sorry, het was zo’n gekke dag vandaag, alles liep mis. Ik hoop maar dat ik u niet te lang heb laten wachten. En nou is het nog gaan miezeren ook. Het zal wel kil zijn, binnen. Kunt u me misschien een handje helpen?”

Struikelend over haar woorden en in een zichtbare staat van paniek stapte de jonge vrouw uit haar auto. Het kon niet anders of zij moest de eigenaresse van de vakantievilla in Toulx-Sainte-Croix zijn.

“Met de boodschappen”, verduidelijkte ze haar verzoek om hulp, ongevraagd, terwijl ze met een overspannen gebaar een sliert haar uit haar gezicht veegde.

“Als u me even helpt met de tassen, til ik die kleine eruit en zijn we zo binnen. Het spijt me dat u moest wachten. Excuses.”

Onze vakantievilla in de Creuse

Ze had de kofferbak open geklikt . Ik zag twee volle en ongetwijfeld zware boodschappentassen. Er lagen vijf grote blikken naast, telde ik in de haast, waar volgens een schreeuwerig etiket gekonfijte eendenbouten in zaten. Ik kende die blikken. We kochten ze zelf vaak. De bouten liggen steevast onder een wit en weelderig dekbed van vlokkerig eendenvet. Confit de canard, het is een lekkernij in het zuidwesten van Frankrijk.

De kleine die er uit getild zou worden, zat te kraaien op de achterbank. Met een wipneusje vol snot. Of het een jongetje of meisje was viel moeilijk vast te stellen. Dat vind ik een van de nadelen bij peuters.

“Nathalie”, zei de vrouw zangerig.

Ik wist niet meteen of ze zichzelf of de peuter bedoelde.

Ze stak een hand uit en probeerde een pluk haar uit haar gezicht te blazen.

Om beurten drukten we de uitgestoken hand en stelden ons voor.

“Nathalie”, zei ze nogmaals. “Sorry voor het wachten.”

Een ondraaglijk leven

Ja, dat kon toen nog, elkaar de hand drukken of, als de verhoudingen dat toestonden, omhelzen en luchtig op de wang zoenen. Voor mij geldt dat zachte, aandachtige begroetingsritueel als een van de aangename kanten van het dagelijkse leven in Frankrijk. Ik mis het elke dag, sinds we in maart 2020 op straffe des doods geacht worden afstand tot elkaar te bewaren. Ik ervaar het leven sindsdien als kil en dor. Dat ik niet naar het café kan is erg. Dat ik geen vrienden, buren en bekenden mag omhelzen is erger. Veel erger. Ondraaglijk, bijna. Nu ik erover nadenk mis ik het café toch ook behoorlijk.

Toen we onze voettocht naar de bron van de Creuse ondernamen om ons nieuwe land in kaart te brengen en de balans van onze levens eens behoedzaam op te maken, was de wereld nog overzichtelijk. Amerika was onze vriend, Rusland onze vijand, maar niet meer zo gevreesd als tijdens de koude oorlogsjaren, en China bleef maar groeien. In Europa moesten we wennen aan de euro en leek het levensonderhoud ineens twee keer duurder. Er was weinig werkloosheid en de economie draaide gesmeerd.

Dat gold niet voor de Creuse – die bleef gestaag leeglopen – noch voor onze gastvrouw Nathalie, haar echtgenoot Jean-Luc en hun dochtertje van zeven maanden die ik gemakshalve De Kleine noem. De werkelijke naam van de dreumes heeft nooit willen beklijven en ik heb een hekel aan fakenamen, maar het wás een meisjesnaam. Henriëtte had voor twee nachten een kamer geboekt in de vakantievilla in Toulx-Sainte-Croix om ons tussendoor een rustdag te gunnen. Die zouden we overigens volgens plan goed benutten door een bezoek te brengen aan de nabijgelegen Pierre de Jaumâtres, een van de schaarse bezienswaardigheden in de Creuse.

Voor een habbekrats

Nathalie en Jean-Luc waren anderhalf jaar geleden vanuit het dure zuiden van Frankrijk naar hier getrokken om een nieuw en voordeliger bestaan op te bouwen. De vakantievilla hadden ze voor een habbekrats gekocht. Benevens de eetzaal hadden ze er niets aan opgeknapt. De slaapkamers dateerden uit de negentiende eeuw, de bedden waren op maat gemaakt voor Napoleon Bonaparte of Nicolas Sarkozy, het is maar net welke eeuw je prefereert voor een verblijf in dromenland. Het sanitair was een regelrechte ramp.

Maar wat waren ze voorkomend en aimabel, Nathalie en Jean-Luc! Niets was het tweetal teveel. En wat zat De Kleine tevreden en aanstekelijk te kraaien in haar eigen hoek in de nostalgische eetzaal met antiek parket in visgraatmotief. Dat gelige snot aan dat lieftallige neusje was niet bevorderlijk voor de eetlust, maar niemand dwong je ernaar te kijken. En in die tijd associeerde je een overmatige productie van neusslijm nog niet met corona.

Nul klandizie en composterende voorraden

Wat de innemende Nathalie en Jean-Luc verzuimd hadden te maken voor ze besloten hun geluk te beproeven in de Creuse was huiswerk. Zelfs de eenvoudigste marktverkenning  en toekomstprognose had er geen twijfel over laten bestaan dat de plaag die toerisme heet de  Creuse had overgeslagen. De horeca- en verblijfssector lag al jaren op zijn gat. Zonder enig uitzicht op betere tijden. Voor die voorspelling had je Maurice de Hond niet nodig. Het had volstaan om hier en daar je oor te luister te leggen bij restaurants en gasthuizen. De tragische verhalen over het uitblijven van klandizie en composterende voorraden hadden ze op hun schreden doen terugkeren naar het zuiden.

Kies je in deze context bovendien voor een tochtig wanhoopsoord als Toulx-Sainte-Croix, dan kan iedereen je vertellen dat je je eigen graf graaft. Na onze eerste maaltijd maakten we een korte wandeling in de mist of motregen, wat het ook was. We gingen op zoek naar een veilige plek waar Falderappes ongezien zijn behoefte kon doen en passeerden diverse obscure gevels van woningen die in een vervlogen verleden een zekere status bezaten. Dat kon je zien aan het vakkundig uitgevoerde metselwerk. Alle luiken waren gesloten. In een van de herenhuizen, verfraaid met renaissancistische frontons boven de deur en ramen, zat een zo te horen radeloos persoon woest op een vleugel te rammen. Rond een lantaarn aan de vermoeide gevel scheerden vleermuizen.

Spookachtig…

“We moeten hier weg,” zei ik. “Dit oord brengt ongeluk. Morgen lezen we in de krant dat iemand uit Toulx-Sainte-Croix zich verhangen heeft.”

“Stel je niet aan,” zei Henriëtte. “Je fantasie slaat iets te snel op hol. En bovendien, Falderappes moet eerst nog kakken. Daarna gaan we terug.”

“Ik vertrouw het niet”, zei ik. “Ik betwijfel of we hier heelhuids weg komen, laat staan levend.”

Ter hoogte van de leeuwen sloeg Falderappes weer aan, net als die middag. Zijn hoge blafgeluid was hoorbaar in de zeven omliggende departementen en werd van alle kanten weerkaatst. Spookachtig. Dat was het woord.

Het wilde maar niet zomeren in onze vakantievilla in de Creuse

Het wilde niet zomeren in onze vakantievilla in de Creuse. Nathalie en Jean-Luc deden hun best en De Kleine kraaide er lustig op los, maar dat kon niet verbloemen dat er een doem op de onderneming rustte. De kookkunst van Nathalie ging zeker geen ster opleveren, maar wie zat daar op te wachten in de Creuse. De in zout ingelegde eendenbout was voortreffelijk opgewarmd en er zaten smakelijke aardappelschijfjes bij, gebakken in eendenvet. Jean-Luc deed de bediening, een tikje schuchter maar charmant. De Kleine kraaide van levenslust en wierp om de haverklap een stuk speelgoed naar onze tafel.

Voor de maaltijd, bij het aperitief, was al gebleken dat Nathalie en Jean-Luc hun voorraad drank niet op orde hadden. Wat we ook opnoemden, de onfortuinlijke Jean-Luc moest nee verkopen. We lesten onze dorst met goedkope, merkloze pastis. De wijnkaart was eenvoudig maar sympathiek. De wijn die we kozen was helaas net op. Een volgende wijn ook. Om Jean-Luc niet verder in verlegenheid te brengen, zeiden we dat we eigenlijk het meest zin hadden in een karaf huiswijn. Jean-Luc verdween opgelucht naar de keuken.

Na ons dessert werd de situatie penibel. Het ritueel van kiezen en nee verkopen herhaalde zich, maar nu in relatie tot het digestief. Cognac was er nog, maar slechts voor één glaasje. Calvados? Nee, helaas. Rum? Net op, druk weekend gehad. Henriëtte stelde zich tevreden met een glaasje notenlikeur en had de rest van de avond last van aan elkaar plakkende lippen. Ik nam een ambachtelijk perenstooksel dat een gat in mijn maag boorde.

Priemende veren

Bedrukt zochten we onze erbarmelijke bedden op. Dit kwam nooit meer goed, wisten we. Voor het slapen gaan bespraken we de misère. Henriëtte bracht me in herinnering dat ik met een zekere regelmaat het idee opperde om ons leven een nieuwe draai te geven door ter aanvulling op mijn schrijverij een klein hotel of knus Frans café te beginnen. Henriëtte had de boot consequent afgehouden en heimelijk was ik daar wel blij om, de lijdensweg van Nathalie en Jean-Luc in acht nemende. Wat moest er terechtkomen van De Kleine? De spiralen van het matras priemden in mijn rug en het ledikant kraakte vervaarlijk bij de geringste beweging.

Ik lag net een eenvoudige multimedia-campagne te bedenken voor onze vakantievilla in de Creuse, langs traditionele kanalen, want Facebook bestond nog niet, toen ik iets vreemds voelde aan mijn been. Iets hards. Voorzichtig sloeg ik de aaneengenaaide juten zakken die ons tot deken dienden van me af om het sleetse laken te inspecteren. Dáár zat de boosdoener, een smalle, ongelijkmatige veeg van een of andere grauwgrijze substantie. Ik voelde er voorzichtig aan en het goedje verbrokkelde tussen mijn duim en wijsvinger. Ik wist het zeker. Dit kon niets anders zijn dan metselspecie uit een vorige eeuw.

Morgen zou ik een officiële klacht indienen.