Hoge torens, brullende leeuwen en mist in de vallei van de Kleine Creuse

September 2001. Met goede moed banen we ons een weg door de vallei van de Kleine Creuse. Boven op de berg wacht ons een spookachtig oord dat wordt gedomineerd door verongelijkte torens, brullende leeuwen en mist. Je moe niet huil nie, je moe nie treur nie, zingt een echo uit mijn jeugd. Maar de Stellebosse kerels komen nie. Niet in de Creuse.

 

Kleine Creuse

Als uit graniet gehouwen houden ze de wacht aan weerszijden van de poort. Geen nachtmis, dit jaar. Wel een kerstboom. Om er nog iets van te maken in de spookachtige nederzetting Toulx-Sainte-Croix

Moderne mensen zijn graag onderweg. De pandemie van 2020 legt de reislust en verplaatsingsdrang aan banden. Maar straks, als we allemaal zijn ingeënt en het coronavirus alleen nog welig tiert in straatarme uithoeken van de wereld waar ze niet eens aan grootschalige vaccinatieprogramma’s durven te denken, trekken we er weer massaal op uit. Dan weten piloten en stewardessen al snel niet meer waar ze het moeten zoeken en slaan ze met de vuist op tafel voor een loonsverhoging.

We gaan verder op de oude voet, als trekvogels die hun instinct volgen omdat ze zich van geen griepgevaar bewust zijn.

Ik blijf in de Creuse en maak zo nu en dan een wandeling. Niet meer zulke lange en geen dagen achtereen, zoals in 2001. Daar kijk ik met genoegen op terug. We hadden ruim driehonderd kilometer in de benen toen een surrealistische gebeurtenis een einde maakte aan onze meerdaagse voettocht.

Wat deed jij?

Vrijwel alle mensen die ik ken weten nog precies waar ze waren, die dag. En wat ze deden. Henriëtte en ik bevonden ons in La Courtine, een levendige plaats op het Plateau de Millevaches. Dat wil zeggen: het wás ooit een bedrijvige nederzetting, toen het bijbehorende en gelijknamige militaire oefenkamp nog floreerde. In Nederland maakte Rijk de Gooyer de legendarische legerbasis onsterfelijk.

Wat we er deden, in La Courtine? Na een stevige en nostalgische wandeling over een reeds lang opgeheven spoortraject hielden we bivak in hotel Bacchus. Verder niets bijzonders. Het etablissement bestaat nog steeds, al kun je er niet meer dagelijks eten, zoals toen. Alles wordt minder.

Een mistige ervaring in de vallei van de Kleine Creuse

Twee verre torens dienden ons tot bakens tijdens onze persoonlijke kruisgang naar Toulx-Sainte-Croix. Vanuit een van de torens moet je La Courtine kunnen zien liggen, maar alleen als je gezegend bent met adelaarsogen. In de kroon van de toren is de liefhebber van vergezichten een panoramische kennismaking met maar liefst zeven departementen vergund. Een oriëntatietafel geeft tekst en uitleg. Met zijn blikveld van minstens honderd kilometer biedt de toren een van de meest spectaculaire verrekijkerservaringen van Frankrijk, zeg men. Toen ik de toren jaren later een keer beklom – Henriëtte bleef vanwege hoogtevrees beneden, samen met Falderappes – hing er een waas tussen mij en de zeven departementen die het midden hield tussen mist en motregen, een weersgesteldheid die niet zeldzaam is in de vallei van de Kleine Creuse.

Toren in de vallei van de Kleine Creuse

Hij belooft een van de meest spectaculaire vergezichten van de republiek Frankrijk, deze observatietoren van Toulx-Sainte-Croix. Maar nu even niet.

De observatietoren werd gebouwd op initiatief van een voormalige pastoor van Toulx-Sainte-Croix, vader Aguillaume. Hij deed zijn parochianen graag een aandenken cadeau. Hoeveel gelovigen er gemiddeld naar zijn zondagse mis kwamen, weet ik niet, maar de huidige pastoor moet zich met heel wat minder schapen tevreden stellen. De afgelopen dertig jaar liep het aantal inwoners van Toulx-Sainte-Croix met meer dan de helft terug. De teller staat in de buurt van 250. Het is een lot dat veel gemeenten in de vallei van de Kleine Creuse beschoren is.

Vader Aguillaume was naast geestelijke amateurhistoricus. Hij liet zich inspireren door middeleeuwse verdedigingstorens, wat te zien is aan de kantelen en schutsgaten bovenop. In 1932 begon hij geld bij elkaar te bedelen voor zijn project en kon de eerste steen worden gelegd. Daar bleef het zo ongeveer bij als gevolg van malversaties met de financiën. De eerbiedwaardige Aguillaume ging voor onsterfelijkheid en strandde halverwege in geklungel. Voor hem geen welluidend Halleluja.

Door de opkomst van radio en televisie werd de observatietoren in 1956 alsnog af gemetseld. Er verrees een radio-ontvangststation aan de voet van de toren en dat bracht geld in het laatje. Tussen 2007 en 2009 werd de observatietoren met behulp van een mooie EU-subsidie opgekalefaterd. De tweede toren van Toulx-Sainte-Croix – de watertoren – stond erbij en keek ernaar. Strontjaloers.

Leven in tijden van cholera

Zelfs bij mist is die tweede toren vanuit de observatiepost naar het ontwerp van de oud-pastoor zichtbaar. De watertoren doet geen dienst. Hij staat er belabberd bij en voelt zich afgedankt. Frankrijk moet er meer dan 16.000 gehad hebben, volgens een oud artikel in Le Figaro, waar ik tijdens mijn research- en schrijfwerkzaamheden op stuitte, dikke en dunne torens, torens van steen, torens van beton, torens van ijzer, sierlijke dames, plompe heren. Deze waterkastelen, zoals Frankrijk ze noemt, worden met uitsterven bedreigd. Dat is weer eens wat anders dan de grutto.

Gaandeweg de zeventiende eeuw schoten watertorens overal in Europa als paddenstoelen uit de grond. Men begreep dat schoon en veilig water cruciaal was om een akelige ziekte uit te bannen, een bacterieel ongemak waar je van aan de schijt raakte en dat je vaak bekocht met een wrede dood door uitdroging. Hygiëne was het toverwoord.

Men wist de bacterie aardig te temmen met de aanleg van deugdelijke waterleidingsystemen. Volgens de wet der communicerende vaten hielden de torens de druk in de leidingen op peil. Oplossingen lagen toen dichter binnen handbereik dan vandaag de dag, zo lijkt het wel. Cholera verdween uit de westerse wereld en werd het exclusieve domein van straatarme landen en vluchtelingenkampen. Leve de vooruitgang!

Hoed je voor een acute aanval van neerslachtigheid

Als ik terugdenk aan onze eerste kennismaking met Toulx-Sainte-Croix schiet me één woord te binnen. Spookachtig. Bij onze aankomst, laat in de middag, sloeg het weer om. De zon die ons de hele dag parten had gespeeld en Falderappes in greppels deed vluchten om beschutting te zoeken, verdween achter laaghangende bewolking. Het begon te miezeren. De lage, sombere kerk, gescheiden van zijn klokkentoren, stond er verweesd bij. Aan beide zijden van het portaal zagen we een uit graniet gebikte leeuw staan, aangetast door eeuwen van afwisselende zonnestralen en priemende regen. Falderappes nam de uitheemse roofdieren serieus door schel tegen ze te blaffen.

Er stak een schrale wind op. Om niet ten prooi te vallen aan acute neerslachtigheid, haastten we ons naar de oude, markante villa aan de rand van het Gallo-Romeinse woonoord. Daar zouden we overnachten. We belden aan maar men gaf niet thuis. Intussen begonnen de leeuwen die de wacht hielden bij het vermoeide kerkgebouw klaaglijk te brullen.

Ik dacht: waar zijn we in godsnaam mee bezig?