Onze boer

Wijlen Martin Bril schreef het al. Iedere Nederlander met een huis in Frankrijk heeft zijn eigen boer. Die wordt in sterke verhalen over het land van kazen, wijn en knoflook steevast aangeduid als onze boer. Ik vorm daar geen uitzondering op. Onze boer heet Alain. Liever gezegd: zo heette hij. Want sinds kort bezit God zijn ziel.

Onze boer in de Creuse

 

Het is niet anders. God geeft en God neemt. Of was dat de zee? C’est pas l’homme qui prend la mer, c’est la mer qui prend l’homme, ta-ta-tin. Renaud. God, de zee of Renaud, wat dondert het. Alain, onze boer, is dood. Zo dood als een pier. Hij werd 65.

Onze boer, die zich nooit liet zien zonder baseballpet op zijn hoofd, had een gemengd bedrijf. Limousinkoeien, schapen, kleinschalige akkerbouw, grootschalige bosbouw. Hij zorgde goed voor zijn beesten, maar hij verkeerde het liefst tussen zijn bomen. Met een reusachtige kettingzaag die vrijwel dagelijks vervaarlijk brulde in de heuvels van Saint-Goussaud. Elk bosperceel dat op de markt kwam voegde hij ogenblikkelijk aan zijn imperium toe, onze boer, gebruikmakend van het recht dat boeren in Frankrijk hebben op eerste aankoop van land met een agrarische bestemming.

Hij was niet geliefd, onze boer

Het maakte hem niet geliefd in ons dorp. Daar kwam bij dat hij zeer eigengereid, twistziek en intolerant was, een onhandige combinatie van eigenschappen die we vandaag de dag veel aantreffen in zowel fanatieke pro- als anti-vaccinatiekampen.

Het kleine beetje sympathie dat onze boer nog bij een enkeling genoot, kalfde snel af nadat hij bij de ingang van de door hem geconfisqueerde bossen zelf in elkaar geklungelde bordjes aan de bomen begon te timmeren. Cueillette de champignons interdite, zo luidde de dwingende mededeling. Verboden paddenstoelen te plukken. Dat zette kwaad bloed.

Onze bossen, die langzamerhand allemaal overgingen in de handen van onze boer, zijn uitermate populair bij de plaatselijke bevolking om de rijkdom aan eekhoorntjesbrood en cantharellen, al naar gelang het seizoen. Als de condities ideaal zijn, na een nacht met woeste onweersbuien, bijvoorbeeld, waar een warme, klam dampende dag op volgt, is het ’s morgens een drukte van heb ik jou daar. Dan rijden er in plaats van drie wel elf auto’s langs mijn deur. Veel bestuurders toeteren in de veronderstelling dat ik al wakker ben, wat zelden het geval is. Mijn vrouw is wel altijd vroeg uit de veren. Nu ik erover nadenk, zou het best eens kunnen dat ze toeteren om haar te begroeten.

Geen wonder

Enfin. Met zijn ridicule verbodsbordjes overtrad Alain alle ongeschreven gemeenschapsregels en eeuwenoude plattelandstradities. Je kunt een bos verwerven, maar dat geeft je nog geen zeggenschap over de paddenstoelen die er groeien. Geen wonder dat er weinig verdriet te bespeuren viel op onze dorpsbegraafplaats toen onze boer onder de zoden verdween. Buiten het geween van zijn weduwe, ranke dochter en autistische zoon, was de stemming opgeruimd.

Het is niet netjes, maar er werd en wordt nog steeds besmuikt gegniffeld om de wijze waarop onze boer aan zijn einde kwam. Zijn grote passie, de bosbouw, werd hem noodlottig. Zijn motorzaag zweeg, de boom bloedde, onze boer keek uitdagend naar de kruin. Naar verluidt zag de autistische zoon iets wat Alain, onze boer, niet zag. Wild gebarend probeerde hij er boven het geraas van de kettingzaag uit te komen. ‘Papa, pas op, hij valt de verkeerde kant uit!’

Als dorp zien we onze boer zijn kenmerkende, alwetende  armgebaar maken. Wat zullen we nou krijgen? Wie is hier degene die weet hoe je een boom omzaagt? Wie is in godsnaam heer en meester van het bos? De boom zei niets, kermde slechts, en landde op zijn baseballpet.

Einde verhaal. God en de natuur hebben altijd het laatste woord.