Nog even niet

Na diverse stemmige, traditionele begrafenissen, steevast met de bijbehorende poppenkast van een katholieke afscheidsdienst op dorpsniveau, woonde ik van de week mijn eerste Franse crematie bij. De plechtigheid betrof een 74-jarige buurman die de laatste jaren als een dolende ziel door ons dorp spookte, geteisterd door Parkinson en Alzheimer. De dood komt meestal te vroeg, maar soms te laat.

Een crematie in Limoges

De crematie vond plaats in Limoges. Er was geen rouwstoet, iedereen werd geacht er op eigen gelegenheid heen te rijden. Wij namen onze Schotse buren en André mee, de oude dorpssmid. André mocht voorin zitten. Hij is de negentig gepasseerd, maar dit is pas de tweede crematie die hij bij gaat wonen. Zelf geeft hij de voorkeur aan een plekje in de grond, zij aan zij met zijn vrouw die al een kleine eeuwigheid dood is. Maar haast heeft André niet. Hij geniet nog teveel van het leven, zoals ook van de rit door de heuvels van Saint-Goussaud, zijn favoriete route naar Limoges, die hij jaren geleden voor het laatst aflegde. Hij is niet meer zo zeker in de auto. Van vrijwel elk huis weet hij wie er woont of heeft gewoond. Er zit veel oude klandizie van zijn vroegere eenmanssmederij bij. Als jongen ging André geregeld op de fiets naar Limoges – ruim veertig kilometer venijnig klim- en daalwerk, op een fiets zonder versnellingen!

Oud maar niet dood

Het was gezellig in de auto. Ik kletste wat met de oude dorpssmid, mijn vrouw onderhield zich met onze Schotse buren en lette tegelijkertijd op de GPS. Het was goed weer voor een uitvaart: grijze luchten, motregen en heel af en toe een doorbrekend zonnetje. De gemoedelijke sfeer in de auto had veel weg van die van de uitstapjes van Omanido (Oud maar niet Dood), de gezelligheidsclub uit de geheime dagboeken van Hendrik Groen, Pogingen om iets van het leven te maken.

Niemand gaat voor zijn plezier naar een uitvaart, dunkt me, maar voor mij hangt het erg af van wie er in de kist ligt. Bovendien vind ik een crematie minder drukkend dan een ter aarde bestelling. Zelf wil ik ook beslist gecremeerd worden. Mijn vrouw weet dat, maar misschien moet ik het ook eens ergens vastleggen. Ik kies voor een crematie omdat het concept van geleidelijk onder de grond wegrotten me minder aanspreekt. Bovendien lijd ik in ruime mate aan engtevrees en is wakker worden in een kist mijn kwaadste droom. Ik sta niet alleen in mijn voorkeur. In Nederland kiest ruim 60% van de bevolking voor het crematorium, volgens cijfers van vorig jaar. De NRC schreef zelfs een artikel dat kopte: ‘Nederland crematieland’.  In Frankrijk schommelt het percentage rond de 30%, maar neemt de voorkeur voor cremeren hand over hand toe, met uitzondering van la campagne.

Via de vuilstort naar het crematorium

Wat me opviel is dat ‘crematorium’ in het Frans ook gewoon crematorium is, van het Latijnse cremare, maar dat men, als men spreekt over ‘crematie’, het woord incinération gebruikt, van het werkwoord incinérer, wat letterlijk ‘verbranden’ of ‘verassen’ betekent. Dan zou je verwachten dat een incinérateur de employee van het crematorium is die, zodra de kist neerwaarts daalt, de oven doet ontbranden, maar dat is niet zo. Een incinérateur is een vuilverbrander. In dit kader zij opgemerkt dat we op de doodlopende weg die naar het crematorium van Limoges leidde, eerst een déchetterie passeerden, een vuilstort. Ik weet niet hoe u daar over denkt, ik vind het luguber.

Het crematorium lag in een aardig park. Bordjes wezen ons de weg naar diverse tuinen van herinnering, met lage, fraai gedecoreerde muren met allemaal hokjes waar urnen in passen. Les Boîtes aux lettres, zei André, de oude dorpssmid, droog. Ik moest daar erg om lachen, maar geloof niet dat hij het per se grappig bedoelde. Bij de hoofdingang bevond zich geen receptie, dus enige tijd hingen wij maar wat rond, koutend en beschouwend. De ceremonie begon stipt op tijd en nam niet meer dan tien minuten in beslag. Er was weinig publiek. Er klonk gesmoord gesnik, er klonk muziek. We maakten een ererondje langs de kist die, zodra we onze plek weer in hadden genomen, onder stilzwijgen uit beeld verdween. De nabestaanden, de weduwe en haar dochter, hadden het zwaar.

Diezelfde dag begaven we ons ’s middags ten tweeden male onder de mensen, maar nu op onze eigen dorpsbegraafplaats, waar de urn met de as van onze overleden buurman werd bijgezet in de familietombe. Ik heb me laten vertellen dat je in Nederland wel een week moet wachten op de as van je naaste, maar hier in Frankrijk lukt dat dus binnen een paar uur. Over het algemeen maken Fransen op mij geen buitengewoon efficiënte indruk, maar het uitvaartwezen is een duidelijke uitzondering op de regel. Dat is geruststellend. Terwijl we op de kleine begraafplaats stonden, met zicht op de heuvels van Saint-Goussaud, begon ik te twijfelen aan mijn crematie. Er zong een leeuwerik, de zon brak door. Ik dacht: wat een luisterrijk plekje is dit, wat een genot moet het zijn om hier je benen te strekken en je eeuwigheid in vergetelheid zoet te brengen. Maar nu nog even niet. Want de dood blijft een akelige vent, wat je er ook van bakt.