Naar de bron van de Creuse

Nooit maak ik verre reizen. Liever zoek ik het dicht bij huis. In de vriendelijke heuvels om ons heen, of in mijn herinnering. In een ver verleden, waarin alleen tandartsen en laboranten mondmaskers droegen, liep ik de blaren op mijn voeten. In de Creuse. Acht dagen achtereen, stroomopwaarts. Loop mee, zou ik zeggen.

 

De Creuse

Dapper voorwaarts, op zoek naar de bron van de Creuse

In 2001 maakten Henriëtte en ik een meerdaagse wandeling in de Creuse, in het hart van Frankrijk. Henriëtte is mijn vrouw. In werkelijkheid heet ze anders, maar een pseudoniem schrijft makkelijker. Ik heb haar vernoemd naar een oom die we op handen droegen en die op het kerkhof van Marsac ligt, naast zijn broer, die een paar jaar eerder stierf. Marsac is de gemeente waarin ons Franse dorp ligt. Ons eerste Franse dorp, wel te verstaan. De broers zouden een belangrijke rol gaan spelen in ons Franse leven, maar daarover later meer.

Op drift in de Creuse

Henriëtte had onze wandeling in de Creuse met precisie  voorbereid. Avond aan avond zat ze aan de eettafel over enorme uiteen gevouwen kaarten gebogen, zes stuks die de Creuse in behapbare brokken verdeelden. We zouden niet het hele departement bewandelen, maar het stroomgebied van de rivier waar het gebied naar vernoemd is.

Spoedig zagen we dat het niet om één maar om twee rivieren ging: de Grote en de Kleine Creuse. De grote vindt haar oorsprong op het Plateau de Millevaches, een dicht beboste hoogvlakte, verdeeld over drie Franse departementen, de Corrèze, de Haute-Vienne en onze geliefde Creuse. Niet lang geleden vormden ze de Limousin. Tegenwoordig maken we deel uit van de Nouvelle-Aquitaine, omdat het landsbestuur dat praktischer vond. Praktisch zijn is een deugd. De Kleine Creuse begint bij het dorp Treignat, in de Allier, onderdeel van de Auvergne die nu om dezelfde praktische redenen Auvergne-Rhône-Alpes heet. Na 95,2 kilometer te hebben afgelegd, verenigt zij zich bij de schilderachtige plaats Fresselines met haar grote zus. De Franse schilder Claude Monet maakte er een museumstuk van.

Ons eerste huis in de Creuse

Ons eerste huis in de Creuse, in het dorp Le Mont, waar we de stormramp van 1999 overleefden

Het plateau de Millevaches, waar de bron van de Grote Creuse ligt, de bestemming van onze voettocht, kreeg de status van natuurpark. In december 1999 richtte een woeste storm er jammerlijke vernielingen aan, waarvan het landschap nog altijd niet herstelde. Henriëtte en ik maakten de storm die Martin werd gedoopt van nabij mee. Het was de eerste winter in het kleine Franse dorpshuis dat we in zomer van dat jaar op een achternamiddag voor vakantiegebruik hadden gekocht. De kerstdagen, die kalm waren verlopen, lagen net achter ons. Het was 27 december.

‘Wat loeit daar zo?’ vroeg ik bezorgd, terwijl we in onze knusse keuken aan het avondmaal zaten.

‘Dat moet de wind zijn’, zei Henriëtte, ‘er is rauw weer voorspeld.’

Ik besloot poolshoogte te nemen, opende de deur, maar werd meteen door een ongekende oerkracht met deur en al terug geblazen.

De volgende morgen waagden we ons behoedzaam en discreet naar buiten. De ravage was compleet. Je wist niet waar je kijken moest. Losgewrongen luiken, aan duigen gevallen pannen en leien, uit hun hengsels gerukte staldeuren, van de daken gelichte golfplaten, gesneuvelde schoorstenen, geknakte elektriciteitspalen en overal kabels, een wirwar aan dikke, zwarte kabels.

Ons pas verworven kot met bijbehorende waterput stond er fier en ongeschonden bij, te midden van de hartverscheurende zwijnenstal. Ik was opgelucht, maar dorst geen uiting te geven aan mijn bevrijd gemoed. Voor je het weet stoot je iemand voor het hoofd. Onze boedel had de orkaan doorstaan en dankzij het robuuste, op olie gestookte fornuis dat men in het huisje had achter gelaten zouden we er warm bijzitten. Maar de lichtjes in de kerstboom zouden niet meer schijnen.

Nee, heel veel gebeurt er niet in de Creuse

’s Middags liepen we vanuit ons dorp in de richting van Marsac, naar La Brousse, een nabijgelegen waterpartij, die zich mag verheugen op de warme belangstelling van plaatselijke vissers. Maar dat wisten we die eerste winter in ons vakantiehuis nog niet. Evenmin als we wisten dat het meer het jaarlijkse decor is van het traditionele vuurwerk waarmee de Fransen in de nacht van 13 op 14 juli de bestorming van de Bastille in Parijs herdenken, die in 1789 de Franse Revolutie inluidde. Ook voor ons zou deze viering uiteindelijk een vast anker in de tijd worden, en in sociaal opzicht een jaarlijks hoogtepunt, want na het vuurwerk komt jong en oud voor een woest drankgelag in het dorpshuis bijeen. Hierbij is het niet onbelangrijk te beseffen dat er verder in de Creuse niet veel te doen of te vieren valt. In 2020 werd het evenement voor het eerst afgeblazen als gevolg van de coronapandemie. Ongekend.

La Brousse, Marsac

La Brousse, ons recreatiemeer, zeer geliefd bij beoefenaars van de hengelsport, ligt er anno 2020 weer vredig bij

We werden er stil van, onderweg naar La Brousse, zo veel schade als we onderweg aan de natuur zagen aangericht. Torenhoge dennen lagen als mikadostokjes kriskras over wegen en paden, majestueuze kastanjebomen, de trots van de streek, waren ontworteld en machteloos neergestort. Trotse eiken hadden zich deemoedig bij het natuurgeweld neergelegd. Enfin, noem een inheemse boomsoort en hij lag er onttakeld tussen. En overal die dikke zwarte rafelige kabels die nergens meer mee verbonden leken.

Een tranendal

Tractoren reden af en aan om de smalle doorgaande wegen enigszins begaanbaar te maken. Ook rond ons recreatiemeer was de schade onbeschrijflijk. De plas zelf lag er onaangeroerd bij. De wind was gaan liggen, er heerste zelfs een onheilspellende stilte. Maar de entourage van het recreatiemeer, het decor van het jaarlijkse feestvuurwerk, was onherkenbaar.

Aan de rand van het water troffen we de obese bakker uit Marsac, Reynaud.

‘Kijk nou toch’, zei Reynaud, met een snik in zijn stem. ‘Dit verzin je niet, dit komt nooit meer goed.’

Hij wees naar de overzijde, waarbij hij zijn hand als een soort Jezus van links naar rechts over de rimpelloze watervlakte liet zweven. Ik hield er rekening mee dat de plas aanstonds in tweeën zou splijten, zodat we over de bodem naar de overkant konden lopen, waar we overigens niets te zoeken hadden. Het zou een zinloos heen en weer worden. Ik keek de bakker aan en deed mijn best om met mijn gezichtsuitdrukking gevoelens van diepe verslagenheid over te brengen.

‘Gaat het een beetje, mijnheer Reynaud?’ vroeg Henriëtte. ‘Kunnen we iets voor u doen?’

Er biggelden dikke tranen over ‘s mans wangen.

Later begrepen we dat hij niet per se een door verdriet overmande natuurliefhebber was, maar door overdadig drankgebruik bij tij en ontij geëmotioneerd raakte.

De afgelopen weken hadden we enkele malen in zijn nostalgische bakkerij in Marsac brood gekocht, waarbij hij ons altijd belangstellend en joviaal tegemoet was getreden. Eenmaal aan de praat kwam je nauwelijks van hem af. Al snel kwamen we erachter dat de broden van de blauwe bus die twee maal per week luid toeterend halt hield in ons dorp, nagenoeg naast onze waterput, afkomstig waren uit de oven van bakker Reynaud.

Zonder aanziens des persoons

Zijn vrouw bestuurde de bus en regelde de ambulante verkoop. Zonder aanziens des persoons snauwde de broodmagere bakkersvrouw haar klanten af met haar schelle stem. Ze had altijd haast. ‘Wie dan?’ snerpte ze als je naar haar zin te lang aarzelde tussen een dikke of dunne stok. Op een kwade dag, zo wil het verhaal, ging de bakkersheks, die ik zelf nog niet met een broodtang zou aanpakken, er vandoor met een vertegenwoordiger in bloem en gist. Met Reynaud ging het snel bergafwaarts, de distributie van zijn broden viel stil.

Hij ging vroeg met pensioen, bleef uitdijen, kon in zijn laatste dagen nauwelijks meer lopen, en ging dood. Dat was in 2018. We woonden toen al tien jaar definitief in de Creuse. De uitvaartdienst in de 13de-eeuwse kerk van Marsac trok veel publiek. Ook wij waren van de partij. Ik voelde een diep mededogen met de mannen die de XXXL-kist moesten dragen. Bij deze gelegenheid maakten we kennis met een frivool ouder echtpaar uit Marsac dat bij niemand leek te horen maar zich opvallend levendig manifesteerde, zij in haar plattelandsschort, hij in een sleets kostuum. Zowel voor als na de dienst schudden deze Jut en Jul met jan en alleman handen en spraken ze met als troostrijk bedoelde gemeenplaatsen hun medeleven uit, geroutineerd en theatraal. We zouden ze nog vaak zien bij soortgelijke gebeurtenissen en spoedig zagen we het licht: dit waren geen verwanten, dit waren rouwrecreanten.

Eén van die duizend bronnen is de bron van de Creuse

Van deze en andere lokale verschijnselen hadden we nog weinig benul toen we in 2001 besloten onze meerdaagse wandeling in de Creuse te ondernemen, een barre tocht die ons door het stroomgebied zou voeren van de rivieren waar ons departement naar vernoemd is, de Grote en de Kleine Creuse. Het eindpunt was voorzien op het Plateau de Millevaches. Volgens een gedreven groep historici heeft de naam van het natuurgebied met koeien niets te maken, maar met het oud-Keltische woord vacca, wat bron betekent. Er zijn meer theorieën, maar deze vind ik het aantrekkelijkst, dus wat mij betreft hebben we het over de hoogvlakte van de duizend bronnen. Een van die bronnen is de bron van de Grote Creuse. En daar brengt onze wandeling, zorgvuldig uitgestippeld door Henriëtte, ons heen.

Lees ook deel 2, Een goed gesprek in Fresselines