Monnikenwerk in de Creuse

Kerken, kloosters en kastelen. Samen vormen ze het erfgoed van een land of streek. Stilzwijgend vertellen ze hun verhalen over de geschiedenis, geduldig tellen ze de toeristen die zich aan hun pracht en praal vergapen. Ook in de Creuse vind je stenen getuigen van een ver verleden, al zijn de kloosters en kastelen er op één hand te tellen. Maar hun verhalen zijn authentiek. Lees mee.

 

Monnikenwerk in de Creuse

Zoals vaak, tijdens het goddelijke schrijfproces, zit men meer te staren en te mijmeren dan dat men iets geloofwaardigs op papier zet… vertel mij wat… (het schilderij is van Michelangelo Caravaggio)

Pater Pierre zat met een pul lauw bier naast zich aan de kleine schrijftafel in zijn sobere cel. Zoals vaak, tijdens het goddelijke schrijfproces, zat hij meer voor zich uit te staren en te mijmeren dan dat hij daadwerkelijk iets verhevens op papier zette, maar dat hoort erbij. ‘Scheppen riep hij gaat van Au.’ Wie schreef dat ook alweer, lang geleden?

De eerbiedwaardige kloosterling, die wat loens was en om die reden in de wandelgangen De Schele werd genoemd, liet een langgerekte wind en wreef met zijn vrije hand over zijn bolle buik. Hij had goed gegeten die middag. Het leven in het cisterciënzer klooster van Dalon, vernoemd naar een snelstromende beek op de grens van de huidige Corrèze en Dordogne, was devoot en eenvoudig maar goed. Het ontbrak hem aan niets.

‘Had ik maar iemand om mee te praten’

Hoewel, soms ontbeerde hij gezelschap. Niets hoogdravends, maar gewoon iemand om mee te praten, of even tegen zich aan te drukken, een novice, bijvoorbeeld, die nog veel moest leren en ervaren. Of een zoet nonnetje dat spoedig als bruid zou worden weggegeven aan de Here Jezus. Het was Pater Pierre om het even, al had hij een lichte voorkeur voor jongens, maar dat kwam door zijn opvoeding en omgeving.

De orde waartoe Pater Pierre behoorde, voluit de Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie, in 1098 gemunt door de Bourgondische edelman Robert van Molesme, predikte onvoorwaardelijke afzondering en eiste van zijn volgelingen dat zij zich strikt aan de kloostertucht hielden. Cisterciënzers, ook wel bernardijnen genoemd en onder bierliefhebbers bekend als trappisten, leefden als kluizenaars en hielden zich aan een straf dagritme van voornamelijk bidden, boeten en zwijgen. Ze aten geen vlees.

Aanvankelijk was Pater Pierre, die nog relatief jong van jaren was, tamelijk content met zijn kluizenaarsleven. Hij was lui, op het lethargische af, en zelfs wat schuw, wat zich toe liet schrijven aan de niet fraaie afwijking aan zijn ogen, die het gevolg was van een mysterieuze ziekte kort na zijn geboorte, een infectie die zijn moeder het leven had gekost. Je wist nooit welke kant hij op keek.

Roomse connecties

De kleine Pierre, die werd opgevoed door twee oude vrijsters, zussen van moeders kant, werd hier danig mee gepest en dorst nauwelijks van zich af te slaan. Op één keer na, wat hem meteen noodlottig werd. Toen een dorps- en leeftijdgenoot, ene Thierry, hem uitschold voor schele jood, kwam alle opgekropte woede tot een explosie en sloeg Pierre zijn plaaggeest met een ferme vuistslag morsdood. Gelukkig hadden zijn tantes Roomse connecties en kon Pierre veilig worden afgevoerd naar het klooster van Dalon.

Hij zat daar dus niet omwille van religieuze pretenties, maar als gevolg van een noodlottige samenloop van omstandigheden. Hij was nog maar veertien toen hij door de toenmalige abt van het klooster van Dalon, Géraud de Sales, werd opgenomen. In de beginjaren kreeg hij alle kloteklusjes van het klooster toebedeeld en werd hij door zijn zwijgzame maar vileine medebroeders dagelijks gesard. Ze haalden het bloed onder zijn nagels vandaan en riepen hem vaak na: ‘Hé, Schele, kijk niet zo op je neus!’ Hij leerde zich te beheersen en berustte in zijn lot. Het gejudas nam van lieverlede af, de verveling sloeg toe.

‘Het leek wel een confinement

Naarmate de jaren verstreken viel het Pater Pierre almaar zwaarder om zijn dagen in eenzaamheid en ledigheid te slijten en zich als de eerste de beste oetlul aan de kloostertucht te onderwerpen, zonder ook maar enige stem te hebben in het kapittel. Als je in die eeuw al had kunnen tijdreizen, hadden de kloosterlingen de stijl van leidinggeven van de zittende abt, Géraud de Sales, waarschijnlijk vergeleken met de leiderschapskwaliteiten van Vladimir Poetin of Donald Trump.

Liet Pater Pierre de gesel van het klooster aanvankelijk gelaten over zijn rug glijden, als hij nu, jaren later, rond 1120, diep in zijn ziel keek, dan kwam hij tot de pijnlijke conclusie dat hij het spuugzat was om op deze ontluisterende manier opgesloten te zitten in zijn claustrofobische cel. De muren kwamen op hem af en de benauwdheid drukte hem op de borst. Het leek wel een confinement, nota bene!

 

Monnikenwerk in de Creuse

‘Mijn Zoon, God hebbe zijn ziel, is verdorie niet voor niets gestorven!’

 

Pater Pierre, in de wandelgangen bekend als De Schele, wilde meer. Hij wilde de wereld in, grootse daden verrichten, netwerken en fondsen werven. Hij had er schoon genoeg van om Gods water over Gods akkers te laten lopen. Zijn koninkrijk zou spoedig komen. Hij raakte helemaal opgewonden achter zijn kleine schrijftafel, die dag, in zijn sobere cel, met in zijn ene hand een ganzenveer en in de andere een pot bier. Hij knapte bijkans uit zijn pij van geldingsdrang. En in een moment van uiterste hysterie, had hij een onvervalste godsbeleving.

Een goddelijke opdracht voor een klooster in de Creuse

“Luister Schele, ik zeg het maar één keer’, zo klonk het van boven, dreigend en gedragen. ‘Mijn Zoon, God hebben zijn ziel, is gestorven voor de mensheid en ik heb jou uitverkoren om te Zijner nagedachtenis in het armste deel van het land dat we ooit zullen kennen als de Republiek Frankrijk, in de streek die de Creuse gedoopt zal worden, naar de gelijkmatige rivier – ja, zo staat het nu reeds geschreven – om in die lamlendige contreien, als Mijn afgezant een klooster te stichten.”

Hij was sprakeloos, Pater Pierre. Als een rietje zat hij te rillen achter zijn schrijftafel. Hij voelde zich nietig, schuldig en gelukzalig tegelijk. Ook was hij op slag zo geil als boter. Hij dacht: wie ben ik om niet aan deze goddelijke opdracht te voldoen?

Hij sliep onrustig die nacht, lag aan één stuk door ter woelen, en had koortsige dromen. Het ene moment twijfelde hij met al zijn verstand aan het bestaan van God, het andere moment stelde hij al zijn emoties open voor het minste of geringste godsbewijs. Bij het wakker worden wist hij de balans nog steeds niet op te maken. Hij dacht: baat het niet dan schaadt het niet en het is weer eens wat anders. Hij trok zijn pij en sandalen aan, haastte zich door de schemerige gangen naar het werkvertrek van de abt, en stak zonder af te wachten zijn hoofd om de deur. De abt wenkte hem naderbij te komen.

“Ga zitten, Schele, ga zitten.”

Pater Pierre maakte een kleine, eerbiedige buiging en nam plaats aan de overzijde van de imponerende werk- en bestuurstafel waar de CEO van het klooster hoog bovenuit torende. Het was een tafel van wel twaalf meter lang en vier meter diep, vervaardigd van het beste eiken uit de streek. Het blad was minstens twintig centimeter dik. Veel later, in onze eeuw, ging je dit soort tafels geregeld tegenkomen bij antiekhandelaren die ze voor goudgeld te koop aanboden als authentieke kloostertafels. Je moest goed oppassen dat je niet belazerd werd, want er was veel namaak op de markt.

Een goed voorstel

“Ik ben vereerd dat u mij wilt ontvangen”, vader,” zei Pater Pierre, die de woede om hoe de abt hem had aangesproken alweer voelde opborrelen, maar geleerd had zich te beheersen. “Dank daarvoor. Sta me toe, als het u behaagt, dat ik u een voorstel doe.”

“Dat kan dan maar beter een voorstel zijn dat ik niet kan weigeren”, zei de abt, bulderend van het lachen. Hij sloeg hard op het tafelblad.

De ambitieuze monnik deed zijn verhaal uit de doeken en stak niet onder stoelen of banken dat hij door hun gezamenlijke roerganger tot dit initiatief geroepen was. Hij ging uitgebreid in op zijn plan de campagne om voor zijn goddelijke opdracht gelden in te zamelen.

“Mijn zegen heb je, Schele”, zei de abt tot zijn stomme verbazing toen hij zijn laatste rekensom aan hem had voorgelegd. “Mijn zegen heb je.”

“Maar?” zei de ondernemer in spé. Daarbij keek hij de abt uitdagend aan.

Zijn akelige jeugd had hem achterdochtig gemaakt. Door de afstand die zijn kloosterbroeders tot hem bewaarden en het gekonkel achter zijn rug was hij een complotdenker geworden.

“Ik heb slechts één voorwaarde”, zei de abt, “één voorwaarde. Als je mij de helft van het in te zamelen geld schenkt, hebben we een deal. Een deal, ja, je hoort me goed. Dan geef ik je toestemming om je eigen klooster te stichten, waar je maar wilt. Je eigen klooster.”

Pater Pierre was met stomheid geslagen. Dat de abt zo snel overstag zou gaan had hij niet verwacht. Zelfverzekerd liep hij om de werktafel van de abt heen. Het tafelblad was te diep om de afstand met twee uitgestoken armen en handen te overbruggen.

Voor de tweede maal maakte hij een korte buiging.

“We hebben een deal, vader.”

De devote mannen keken elkaar diep in de ogen en schudden elkaar langdurig de hand. Dat kon toen nog. Epidemieën als de zwarte pest en cholera waren tot dan toe aan de poort van het klooster van Dalon voorbij gegaan.

Een woeste, lege landstreek…

De ondernemende pater ging voortvarend te werk. Zijn oog viel op een woeste, lege landstreek, niet ver van de Corrèze en de Dordogne, een gebied dat later deel zou gaan uitmaken van de Limousin en nog weer later van de Nouvelle Aquitaine, waar ook Bordeaux toe zou behoren, omdat men dat in Parijs efficiënter vond. Lekker gemaakt met het Eeuwig Leven als rendementsprognose tastten de landheren uit de streek diep in hun buidel. Pater Pierre stampte een klooster uit de grond, wat goed was voor de werkgelegenheid, waaromheen al spoedig een nederzetting ontstond, die we nu kennen onder de naam Bétête.

Onder de bezielende leiding van Pater Pierre kwam het klooster tot bloei. De tucht en intimidatie in het klooster namen groteskere vormen aan dan ooit in de moederabdij van Dalon het geval was geweest. De nieuwbakken abt voerde een waar schrikbewind. Zo werkt dat met mensen die zelf in hun jeugd slachtoffer zijn geweest van terreur en treiterij. En dan laat ik ontucht nog buiten beschouwing in deze context. Niemand dorst de tirannieke abt nog De Schele te noemen. Ja, in gedachten, of in je stilste gebeden, maar verder keek je wel uit. Toen Géraud de Sales van het moederklooster het loodje legde, legde Pater Pierre een claim op dienst kloostertafel. Er waren vijftig ossen nodig om het eiken meubel naar de Creuse te verplaatsen. Maar het lukte en de tafel staat er nog.

Aan diezelfde imposante tafel gebruikten Henriëtte en ik op een bevreemdende septembermorgen in het jaar van Onze Heer 2001 een eenvoudig ontbijt van stokbrood, gekookte eieren en pruimenjam. Koffie zetten we in een reusachtige, cilindervormige machine, waar na het nodige gepruts slechts een teleurstellend slap aftreksel uit druppelde. Falderappes drentelde ongeduldig om ons heen. Hij had alweer zin in de volgende etappe na onze mystieke overnachting in het spookachtige kloostercomplex in Bétête, in de vallei van de Kleine Creuse, bij liefhebbers bekend als de Abdij van Prébenoît. De weg erheen, vanuit Chambon-Sainte-Croix, was in mist gehuld, maar daarover later meer.

De weg kwijt? Loop nog even terug naar de vallei van de schilders

 

Lees ook wat geduldige monniken voor elkaar boksten  in Rocamadour, een van de grootste trekpleisters van Frankrijk