Een lichtpunt voor de dode zielen
Noem het een ritueel. Rond Allerzielen onderneem ik de klim naar Saint-Goussaud, vijf kilometer van huis, op zevenhonderd meter hoogte. Over de slingerende bosweg, via het slaperige dorp Champegaud, doe ik er een goed uur over om mijn eindhalte te bereiken: de Lanterne des morts. Vroeger werd in de top van de elegante dertiende-eeuwse toren na zonsondergang een vlam ontstoken. Het lichtpunt diende de dode zielen tot baken. Waar ze ook rondspookten, van verre zagen ze: daar is mijn rustplaats.
Waarom weet ik niet, maar de meeste bewaard gebleven dodenlantaarns bevinden zich in de Limousin. Die van Saint-Goussaud behoort tot de mooiste exemplaren. Rond de toren lag in vroeger tijden naar alle waarschijnlijkheid een knekelveld. Dat is nu leeg. Dat maakt de plek extra mistroostig, zeker in de herfst, als de omgeving in nevelen gehuld is. Het nevelt vaak en lang in het laaggebergte van Saint-Goussaud. Je voelt gewoon dat de dood alomtegenwoordig is – Hein houdt zich eerbiedig stil, maar ik ben op mijn qui-vive.
Meestal, als ik de eindhalte heb bereikt, dwalen mijn gedachten als eerste af naar mijn moeder, zoals dat hoort, rond Allerzielen. Zij overleed in 1998. Zij stierf een ongelukkige huisvrouwendood. Terwijl ze een pan op het vuur wilde zetten, knapte er in haar hoofd een leidinkje. Mijn vader, gealarmeerd door het gekletter, vond haar op de keukenvloer, bij een plasje water en acht geschilde piepers. Zij werd ijlings naar het ziekenhuis getransporteerd, waar ze een kleine week in coma lag. Om beurten hielden we de wacht, tot ze, kort voor kerstmis, de geest gaf. Mijn vrouw en ik waren die nacht aan de beurt. Mijn moeder schoot overeind, kneep mijn vrouw die naast haar aan bed zat hardhandig in haar arm, viel terug in het ziekenhuiskussen, en blies fluisterend haar laatste adem uit. Mijn vrouw zag als reactie op deze laatste stuiptrekking – iets anders kan het niet geweest zijn – voor even witter dan mijn moeder.
‘Daar vind je wat, hier laat je wat’
Ik denk in het bijzonder aan mijn moeder, omdat zij zich niets kon voorstellen bij mijn al vroeg gewortelde idee om ooit naar Frankrijk te verkassen. Als het idee ter sprake kwam, vatte ze de conversatie steevast als volgt samen: ‘Ach, daar vind je wat, hier laat je wat.’ Daarmee was de kous voor haar af. Dat we op een goede dag werkelijk voorgoed vertrokken, mijn vrouw en ik, maakte mijn moeder niet meer mee. Mijn vader wel, want die overleed wat later.
Mijn moeder hoefde nooit ergens heen. Ze deed haar dagelijkse boodschappen bij de buurtsuper en pendelde noodzakelijkerwijs op haar onafscheidelijke sloffen tussen de woonkamer en de keuken, wat haar uiteindelijk fataal werd. Het liefst zat ze. Meer en meer leek ze te versmelten met de lederen kussens van haar robuuste luie stoel uit Oisterwijk, opgesteld in de richting van de kleurenteevee.
Ik herinner me dat ze niet graag gestoord werd als ze vroeg in de avond naar The Bold and the Beautiful keek, dat tussen 1990 en 2006 werd uitgezonden door RTL4 en sinds kort terug is van weggeweest. Wat haar zo intrigeerde aan deze soap was en is me een raadsel. Ik heb er nooit naar gevraagd. Thuis was ze veilig, mijn moeder, thuis, in haar eigen wereld, die ons, nadat we het ouderlijk huis verlieten, steeds onbekender werd. Kwamen we langs, dan reageerde ze eerder verstoord dan verrast. Ze trok wel bij, uiteindelijk, maar de motor moest op gang komen.
Vakantiepaniek
Uit mijn jeugdjaren herinner ik me dat bij mijn moeder meteen paniek uitbrak zodra de datum was vastgesteld waarop we in gezinsverband op vakantie zouden gaan, met een vouwwagen achter de Opel Kadett. Ze begon dan verwoed te hamsteren voor ‘onderweg’. De vouwcaravan werd volgestampt. Bij vertrek moest mijn moeder onder dwang in de auto worden geduwd. En dan snel het portier dicht. De gehele reis, soms tot diep in Oostenrijk, hield ze haar rechterhand angstvallig om de handgreep boven het zijraam geklemd.
Vakantie was voor mijn moeder bepaald geen verzetje. Dat leek later, bij de eerste lichting kleinkinderen, iets te verbeteren. Bij de tweede lichting zakte het kwik alweer snel tot onder het vriespunt. Uiteindelijk gaf mijn vader het op. In haar hele leven heeft mijn moeder slechts twee keer gevlogen. Om mijn zus en haar gezin te bezoeken in Tanzania, waar ze waren neergestreken vanwege een tweejarig bouwproject waar mijn zwager bij betrokken was. Eens maar nooit weer, wat mijn moeder betrof. En Tanzania? Veel te warm.
Langzaam dooft het kaarsje
Waren er meer moeders geweest zoals mijn moeder, dan had het met de opwarming van de aarde zo’n vaart niet gelopen, denk ik, terwijl ik de Lanterne des morts achter mij laat. De mist lost op. Ik passeer de chaletachtige bistro van Saint-Goussaud. Hij staat alweer lange tijd te huur. De laatste poging om er iets van te maken, werd ondernomen door een Engels, wat wereldvreemd stel. De eerste weken kwam er wel wat klandizie. Uit nieuwsgierigheid. Langzaam doofde het kaarsje. Zo gaat dat al jaren, in de Creuse. Ik loop langs de kerk en de ‘nieuwe’ begraafplaats die is omgetoverd tot een lustoord. Op alle zerken bloeien weelderige chrysanten, het is een zee van kleuren. Frankrijk wil niet treuren om zijn doden, maar viert de gedachte dat ze eindelijk, na een trage martelgang in het vagevuur, mogen verschijnen voor Gods aangezicht. Het klikt als een troostrijk idee, maar ik geloof ik er geen snars.