Een koude douche in Mortemart
Toen de Franse staat ons onlangs weer wat meer bewegingsvrijheid toestond – tot 100 km rond ons dorp, hemelsbreed – reden we op de eerste zonnige zondag naar Mortemart. Deze charmante plaats ligt in de Haute-Vienne, aan de voet van les Monts de Blond, een klein en niet te hoog bergmassief, vernoemd naar het gelijknamige dorp. Dit is een van onze favoriete wandelgebieden. Er begint een fraai monnikenpad in Mortemart. We liepen het al eerder, maar het verveelt nooit.
Alles was nog dicht, in Mortemart. Enfin, alles… Zoveel zit er niet. Een hotel waar je goed kunt eten in een erg mooie tuin en een café/bistro met een ruim terras dat zicht biedt op de nostalgische overdekte markthal. Beide waren gesloten en bij en rond de markthal heerste een doodse verlatenheid. Niet getreurd. Wij hadden onze Covid-19-voorzorgsmaatregelen getroffen. In een kleine rugzak droegen we drank en spijzen voor een picknick met ons mee.
De met zorg gerestaureerde markthal dateert uit de achttiende eeuw. Ons geliefde monnikenpad dankt zijn bestaan aan de stichting van maar liefst drie kloosters. In de eerste helft van de veertiende eeuw schoten meerdere ordes hier wortel. Eén kloostercomplex verdween. De twee andere laten zich nog bewonderen. Het zijn indrukwekkende complexen, opgetrokken uit het graniet van de streek. Trots en onaantastbaar.
Kostelijk erfgoed in Mortemart
Dankzij de monniken staat er ook een monumentale veertiende-eeuwse kerk in Mortemart. Om de rondleiding compleet te maken mag het lieflijke kasteel van de hertogen van Mortemart niet onbeschreven blijven. Het is een ingetogen bouwwerk met een kloeke toren, een kleurrijke tuin en een rustieke vijver. In deze vijver woont een zwaan die niet te vertrouwen is. In het kleine kasteel woonden door de diverse eeuwen heen illustere edelen. Naar verluidt waren enkelen van hen bevriend met Lodewijk XIV, de Zonnekoning die zei: De staat, dat ben ik. Al die kostelijke erfgoed maakt dat Mortemart de status van Plus Beau Village de France geniet.
Het eerste deel van ons monnikenpad loopt langs gestapelde muren waarachter het terrein van het Augustijner klooster ligt. Bij een verstilde ven vervolgen we ons pad via een van de bewegwijzeringsbordjes het bos in. De goed onderhouden route voert ons omhoog. Soms behoorlijk stijl. De wandeling voert ons door een paar vergeten gehuchten. De tijd heeft er stil gestaan, zo wil het cliché. We zijn maar net zestig kilometer van huis. Toch ‘voelt’ het weer als een heel ander stuk Frankrijk. Niet vanwege de stilte, maar door de bouwstijl. Het verschil in sfeer zit vooral in de dakpannen. Die lopen rond. Op zijn Toscaans. Het is de stijl van de nabijgelegen Charente en doet verlangen naar duinen en pijnbomen van de Atlantische kust.
Om van te watertanden
In een van de gehuchten stuiten we op de ultieme picknickplaats. De uit natuursteen en boomstronken samengestelde tafel en zitjes, gelegen tegen een rotswand en omgeven door potten met exotische planten, doet ons watertanden. Hier willen we zitten! Maar we zien meteen dat de idylle bij het tegenovergelegen huis hoort. Het raam staat open. Na enig beleefd roepen verschijnt er een galante veertiger in de deuropening.
Ik wijs naar onze picknickplek en vraag naar de bekende weg: ‘Is dit privé of public?’
Hij begrijpt vast wel dat ik hiermee op een beleefde manier wil vragen of we zijn sprookje voor de duur van een eenvoudig maal mogen meebeleven. Hij kijkt me geamuseerd aan en zegt: ‘Dit is privé, meneer.’
Er valt een enigszins ongemakkelijke stilte. Je zou kunnen spreken van een patstelling. Goddank is mijn vrouw assertiever dan ik. Ze zegt: ‘Wat een prachtig plekje heeft u gecreëerd. Vindt u het goed als wij er gebruik van maken voor een picknick?’
‘Dat is goed’, zegt de eigenaar, ‘als u maar geen rommel achterlaat.’ Hij draait zich om en verdwijnt zonder ons een smakelijk eten toe te wensen naar binnen. Onfrans.
Zijn voorwaarde zet me aan het denken. Heeft hij slechte ervaringen met passanten? Zijn er al eens eerder mensen neergeploft, zonder toestemming te vragen, die vervolgens een mestvaalt achterlieten? Was niet hij, maar waren wij juist onfrans met ons verzoek? Enfin, we installeerden ons in het zonnetje en lieten ons de kaas, salade, koude kip en rosé goed smaken. De eigenaar zagen we niet meer terug.
De schillen en de dozen…
We vergewisten ons ervan dat we geen kruimel of snipper achterlieten. Ik ruimde zelfs een paar plastic dingetjes op die er al lagen. Laat niet, als dank, Voor ’t aangenaam verpoozen, Den eigenaar van ’t Bosch de schillen en de doozen. Aldus de tekst op romantische affiches van de Toeristenbond voor Nederland – thans de ANWB – die in 1915 campagne voerde tegen de vervuiling van onze parken en landschappen. Die trend om te rijmen lijkt trouwens weer in opmars in het reclame- en communicatievak.
We liepen en liepen. Ik begon hem goed te voelen, ongeoefend als ik was als gevolg van twee maanden huisarrest. Voorzichtig informeerde ik of we wel goed liepen. Mijn vrouw is altijd van de route. Ook zij twijfelde. In een volgend dorp spraken we een oudere heer aan die, zo te zien zeer tot zijn genoegen, iets in zijn moestuin deed. Mortemart? Dan kunt u het best deze weg volgen tot aan de hoofdweg. Dan naar links. Hoever? Zes, zeven kilometer, schat ik. Daar schrokken we enigszins van.
Terug in Mortemart
Daar we geen kaart bij ons hadden zat er niets anders op dan de aangeven lus te volgen tot aan de hoofdweg. Die strekte zich vervolgens kaarsrecht voor ons uit. Als een eind zonder eind. We spraken elkaar moed in en liepen over het asfalt naar de horizon. Liften was geen optie. De staat stond contacten met vreemden op minder dan een meter afstand niet toe. Dat is lastig in een auto. Er reden trouwens nauwelijks auto’s.
Met pijnlijke voeten maar nog steeds opgewekt arriveerden we in de vroege avond in Mortemart. Daar was alles nog steeds doods en verlaten. Noch bij de kerk, noch bij de kloosters, noch bij de markthal, noch bij het kasteel van de hertogen viel enig leven te bespeuren. Zelfs de zwaan in de kasteelvijver hield zich van de domme. Het plotselinge besef dat het niet mogelijk was om op een fijn terras de benen te strekken en in een fris biertje te happen overviel ons als een koude douche na een lange wandeling.

Ze hadden smaak, de hertogen van Mortemart