Een goed gesprek in Fresselines

Lichtjaren geleden, toen er nog geen vuiltje aan de lucht was en we mochten gaan en staan waar het ons beliefde, maakte ik een meerdaagse wandeling door de Creuse. De eerste dag was ik getuige van een opmerkelijk gesprek in Fresselines. Luistervink mee en lees deel twee van mijn reisverslag.

 

In Fresselines

In Fresselines ontmoeten we de dichter Maurice Rollinat en zijn vriend, de schilder Claude Monet. Genoeglijk zitten ze bij het haardvuur, de glazen gevuld. Waar hebben ze het over?

 

Uit een pittoresk huis, vrij gelegen in een vriendelijk en golvend landschap van kleine akkers, weidegrond, houtwallen en heidevelden, aan de holle weg naar Fresselines, waarvan de bermen overwoekerd zijn door braamstruiken en wilde varens en waar oude kastanjebomen de wacht houden, klinkt bulderend gelach. Uit de schoorsteen, op de nok van het lagere, iets doorgebogen dak, kringelt rook. De groene luiken staan open, wat op dit uur ongebruikelijk is, want het is al even geleden dat de avond viel. Dit geeft ons de gelegenheid om, nadat we het huis op kousenvoeten zijn genaderd, heimelijk door het vensterglas naar binnen te spieken.

Kunstenaarskout in Fresselines

Voor een reusachtige schouw, waarin een open vuur brandt, zien we twee versleten crapauds staan. In de ene zit Maurice Rollinat, musicus en dichter. Al zien we hem van opzij, je herkent hem meteen aan zijn gegroefde kop, duivelse haardos en borstelige snor, waarvan de punten neerwaarts hangen. Zijn profiel is gehuld in rook. Zijn rechterhand, die rust op de comfortabele armleuning van de fauteuil, omklemt een glas waar een geelgroen goedje in zit.

In het stevige, wat onderuitgezakte postuur in de tweede leunstoel, rechts voor het vuur, vermoeden we een schilder te herkennen. Kijken we iets beter naar het bijbehorende profiel, dat voornaam is en kalmte uitstraalt, en waarvan het grijze haar op de fraaie schedel overvloeit in een weelderige baard die reikt tot op de borst, dan weten we het zeker. Daar zit Claude Monet, de grote schilder en uitvinder van het impressionisme.

Ook Monets rechterhand, die we nog net op de armleuning van zijn crapaud kunnen zien liggen, omklemt een glas met hetzelfde geelgroene brouwsel erin. Over de benen van de schilder ligt een geruite deken. Tussen de fauteuil in heeft een magere, vaalbruine jachthond zich behaaglijk uitgestrekt. De mannen warmen zich aan het vuur en praten vrijwel onafgebroken. Als ze niet praten lachen ze, bulderend, waarbij ze met de vrije hand op het sleetse leer van hun linker armleuning slaan.

‘Had ik maar zo’n baret…’

Waar praten ze over? Wat bezorgt ze zo veel luim? Hoewel er slechts enkel glas in de ramen zit, dun glas, bovendien, energiebesparing was nog geen issue, er was hout genoeg in de streek, vangen we buiten het bulderend lachen niet meer dan gedempte klanken op. Het klinkt alsof de tijd een sneeuwlaag van watten over hun woorden heeft gelegd. Als Maurice Rollinat spreekt, de Prins der Duisternis, houdt Monet zijn hoofd wat schuin, als een trouwe Sint Bernardshond met beginnende gehoorproblemen. Hij luistert aandachtig en valt zijn vriend nooit in de rede. Kom daar nog eens om.

Claude Monet in Fresselines

‘Had ik maar zo’n baret,’ denkt de verslaggever, poserend bij de buste van Claude Monet, bij de kerk van Fresselines. De grondlegger van het impressionisme verbleef in 1889 enige tijd in de Creuse.

Zodra Claude Monet het woord neemt, schuift zijn kompaan Rollinat iets naar de rand van zijn gerieflijke zetel en buigt hij zijn bovenlijf in de richting van de grote meester. Hij wil geen woord missen. Zodra er iets te lachen valt, en dat lijkt vaak het geval te zijn, zakt hij terug tegen de rugleuning. De kameraden praten, roken en drinken. Het haardvuur knappert. Geregeld zien we een vervaarlijke vonkenregen opspatten. Kastanjehout geeft veel warmte maar staat bekend om zijn vuurwerk, zeker als het nog niet door en door droog is. Dit is voor de kunstbroeders geen probleem, want de vloer is van natuursteen en de crapauds staan ver genoeg van de schouw verwijderd. Ook de jachthond houdt afstand. Die heeft zijn les vermoedelijk al eens geleerd en een ezel stoot zich zelden tot nooit aan dezelfde steen.

Het weer in de Creuse en ander schildersleed

‘Hoe houd je het in godsnaam uit hier, Maurice, het vocht trekt je botten in als je ook maar één stap buiten de deur zet. Heb ik me vanmiddag eindelijk geïnstalleerd, met een ideaal zicht op die magische kliffen, alles klaar om de eerste lijnen uit te zetten, barst er een bui los waar de honden geen brood van lusten. Alles naar de verdommenis. En volgens mij heb ik er een natte pleuris aan overgehouden. Trouwens, mijn jicht speelt op. Er trekken ijskoude rillingen door mijn benen. Dank voor die deken, mijn vriend.’

De schilder hoest en neemt een slok.

‘Ik heb met je te doen, mijn waarde vriend, maar wat is een regenbui in vergelijking met de stortvloed aan hoon en negatieve kritieken die ik in Parijs over me heen kreeg uitgestort? Had ik een keus? Ik kon de huur van die armzalige bovenwoning niet eens meer betalen. Geloof me, ik heb op het punt gestaan mezelf voor mijn kop te schieten. Even heb ik overwogen om Vincent achterna te gaan, naar het zuiden, naar de zon en de warmte. Christus te paard, hoe zal die geteisterde tobber het maken? Wat een leven! Ik houd er rekening mee dat-ie er alsnog een einde aan maakt. Want je kunt zuidwaarts trekken, de zonnebloemen en lavendel achterna, maar je zeult je misère met je mee. Het is overal wat. Hier vind ik rust. Niemand die me nawijst of iets van me moet. Parijs verandert in een dolhuis. Ze hebben het hart uit de stad gerukt. En ze zetten er een smakeloze, megalomane toren voor in de plaats. Wat een eerbetoon aan de revolutie, een schande! Ze hebben me niks gevraagd, Émile en Guy, die weten de Creuse niet eens te vinden, maar anders had ik de petitie zeker getekend. Sommige idioten roeptoeteren dat dat stalen wangedrocht wel eens een van de grootste publiekstrekkers van de stad zou kunnen worden. Hou op, schei uit.’

We zien de dichter opstaan en naar het vuur wankelen, dat oplaait zodra hij wat houtblokken verlegt. Hij gaat weer zitten en neemt een slok.

‘De wereld gaat aan grootheidswaan te onder’

‘Wind je niet op, jongen’, zegt de schilder nu, op vaderlijke toon. ‘Het is de vooruitgang, de nieuwe tijd. Van mijn opgaande zon moest de kunstelite aanvankelijk ook niets weten. Een slordige eerste schets,  niet meer dan een vluchtige impressie, is dat niet wat die lamlendige critici schreven? Een doek waar ik maanden aan heb gewerkt, godbetert! Maar je hebt gelijk, mijn beste, die toren is een valse vlag op de strontschuit die die gevaarlijk gek, Haussmann, een baron nota bene, van onze geliefde stad heeft gemaakt. Om nog te zwijgen over het financiële echec. Allemaal grootheidswaanzin, mijn vriend, daar gaat de wereld nog aan ten onder.’

Claude zwijgt een moment. Zijn voorname profiel, met veel baardhaar, licht op bij het warme schijnsel van het houtvuur. Dan zegt de oude meester: ‘Gedane zaken nemen geen keer, dichtertje. Maar à propos, ik heb wel zin in een lekker wijf. Zie je de kleindochter van je goede vriendin nog wel eens, die pijprokende dolle mina? Hoe heette dat knappe huppelkutje ook alweer, Aurore?’

‘Een beetje eerbied voor hen die de pijp aan Maarten gaven, mijn waarde’, zei Maurice. Hij zakte terug in zijn zetel en gaf een bulderende lach ten beste.

‘Maar om terug te komen op je vraag, Aurore zag ik vijf jaar geleden voor het laatst, tijdens een feestmaal ter ere van haar achttiende verjaardag, op het kasteel in Nohant. Een schoonheid! Maar niets mee aan te vangen. Ik zou met plezier een paar hoertjes ontbieden, maar die mirakelse telefonie is nog niet tot de Creuse doorgedrongen en het is me te guur om eropuit te gaan.’

‘Jammer’, horen we de oude meester zeggen, hij lijkt erin te berusten.

‘Schenk dan de glazen nog maar eens vol.’

Te zien in Fresselines

In Fresselines is een sympathieke ruimte gewijd aan het werk en leven van Maurice Rollinat en de tijd die Claude Monet doorbracht in de Creuse. Klik op de foto voor meer informatie.

 

 

LEES OOK HET EERSTE DEEL VAN MIJN SPANNENDE REISVERSLAG