Wandelend langs de Creuse komt de dichter weer tot leven
Dichtbegroeide bermen, snelstromende beken, weidevelden, bosschages. Het decor van de eerste etappe van onze voettocht naar de bron van de Creuse brengt de geest tot rust. We gaan op in het moment, maar kijken ook achterom, zo nu en dan. Naar de loop van de geschiedenis en de leegloop van de streek. Slenter mee.

De herfsttinten zetten langzaam in, het verval is niet te stuiten
Wat in Nederland bed and breakfast heet, noemen de Fransen chambre d’hôte. Dat klinkt uitnodigend, maar sinds een paar doodvermoeiende ervaringen met het fenomeen mijden Henriëtte en ik deze gastenkamers. We zijn graag op ons zelf. Soms heb je echter geen keus. In de Creuse liggen de overnachtingsmogelijkheden niet voor het oprapen.
Een particulier gasthuis komt vrijwel altijd voort uit een lang gekoesterde droom van een hartelijke, niet meer piepjonge dame die haar leven betekenis geeft met interessante initiatieven op het gebied van mindfulness of hospitality. Allebei komt ook voor. Zodra je in een dergelijk gasthuis een voet over de drempel zet, is onze ondervinding, blijft de dame in kwestie aan je kleven als een mestvlieg. Al sla je als een wilde om je heen, je komt niet van haar af. Sufgeluld strompel je aan het slot van een slopende avond naar een vaak treurig slaapvertrek.
Naar de bron van de Grote Creuse
Voor de eerste overnachting tijdens onze meerdaagse voettocht door ons nieuwe leefgebied, die ons naar de bron van de Grote Creuse zou brengen, boekten we een kamer in zo’n particulier gasthuis in Chambon-Sainte-Croix, een kilometer of tien ten zuidoosten van Fresselines. De wandeling voerde ons over een verkeersarme departementale weg, langs dichtbegroeide bermen, snelstromende beken, weidevelden en bosschages. Het bladgroen nam schoorvoetend herfsttinten aan, het weer was ronduit zomers.
Vanuit Crozant hadden we zo’n tien kilometer afgelegd naar Fresselines, over een magnifiek maar matig onderhouden wandelpad langs de rivier. Falderappes schoot onophoudelijk van het pad naar de waterkant en blafte uitgelaten tegen de stroming die hem in vervoering leek te brengen. Alles was nieuw voor het stomme beest – onbekend en opwindend.
Eendagsvlinder…
En toegegeven, ook mij liet de onstuimige loop van de rivier niet ongemoeid. Ik meende forellen weg te zien schieten en liet me betoveren door de bruisende stroomversnellingen. Kijkend naar de schittering van het water, de glanzende rotspartijen en de kleurrijke oevers en luisterend naar het bruisen van de rivier en het ruisen van de bomen, viel het me niet zwaar me voor te stellen waarom zo veel schilders zich in vervlogen tijden tot deze vallei voelden aangetrokken. Ja, ik voelde al wandelend een sterke verwantschap met Maurice Rollinat, de Prins der Duisternis, die zijn gave onderging als een worsteling met de materie.
De dichter, vergetend dat hij slechts bestaat uit vlees en bot,
verkwanselt zijn geest aan een onmogelijke droom.
De extase, korter dan een oogwenk, en de monsterlijke last die je rug kromt,
duwen je naar de afgrond, als lood naar de diepte.
Zo had ik het zelf kunnen beschrijven. Misschien niet even beeldend, maar toch. Wat me eraan doet denken dat ook ik enige tijd door het leven ging als veelbelovend dichter. Ik was nog net geen zeventien toen ik de Vlaams-Nederlandse poëzieprijs voor aanstormend talent won met mijn magistrale vers Eendagsvlinder. Het was een luide wanhoopskreet waar ik nu, tijdens onze verkwikkende wandeling langs de Creuse, bij voorkeur niet te lang bij stilsta.
Na mijn zeventiende accepteerde ik een betrekking bij de krant, zo heette dat toen nog. Mijn dichtersstem verstomde, er kwam prozaïsche kopij over triviale gebeurtenissen voor in de plaats. Maar het kan nog. Niets let me om de gevoelige pen weer op te pakken, een ganzenveer desnoods. Deze tijd dwingt ons veerkrachtig te zijn en daar is niets mis mee.
Enfin, in Chambon-Sainte-Croix zouden we niet alleen slapen, maar ook eten. De keus was, zoals gezegd, ingegeven door de schaarste aan overnachtingsmogelijkheden in de Creuse en de grens die we aan ons daggemiddelde hadden gesteld. Ik moest trouwens sowieso nog zien hoe lang ik het ging volhouden, de geplande etappes van twintig tot dertig kilometer per dag. De eerste dagetappe was kort en het parcours was relatief eenvoudig. De tweede dag daarentegen, van Chambon naar Bétête, een traject van iets meer dan dertig kilometer, zou de eerste serieuze beproeving zijn.
De vallei van de schilders
Het aanbod van hotels en restaurants in de Creuse loopt al jaren terug. Voor de panden die door ziekte, pensionering of gebrek aan klandizie te koop komen te staan is nauwelijks animo. In de eeuw van Maurice Rollinat en Claude Monet, bij wie we tegen de middag, kort voor het etensuur, naar binnen stonden te gluren, had vrijwel iedere nederzetting in de Creuse zijn eigen bistro en herberg. In grotere dorpen, als Fresselines, kon je kiezen uit wel een dozijn gelegenheden voor een maaltijd en een glas wijn. Ik kan me daar nauwelijks nog een voorstelling van maken, terwijl we, verdiept in eigen gedachten, onze meanderende weg door het warme landschap van de Creuse vervolgen. We lopen door het vriendelijke dal dat wordt aangeprezen als de vallei van de schilders.
Ik dacht onder meer terug aan de conversatie tussen de dichter en de schilder, in Fresselines. Ik pijnigde mijn hersens op de vraag of ik het goed had verstaan. Gebruikte Monet werkelijk het begrip dolle mina, toen hij een toespeling maakte op de kleindochter van de vriendin van Maurice Rollinat? Of haalde ik zaken door elkaar? Ik nam me voor om hier na onze voettocht beter onderzoek naar te doen. De informatie die je aanreikt moet kloppen, leerde ik als journalist.
Amantine Aurore Lucile Dupin, zo heet de vriendin waar Claude Monet op doelde. Ze is beter bekend als George Sand. Toen Monet bij zijn vriend Rollinat logeerde, in Fresselines, in 1889, lag Sand al enige tijd onder de zoden. Op 8 juni 1876 stierf ze in kasteel in Nohant-Vic, in de Indre, dat ze erfde van een tante, en waar ze het grootste deel van haar leven doorbracht. Op oude afbeeldingen staart ze vaak verveeld de wereld in. Haar naam wordt niet zelden in één adem genoemd met de componist Frédéric Chopin. Voor haar tijd was George Sand een vrijgevochten vrouw, een tikje excentriek, ook. Later kreeg de schrijfster het etiket feministe avant la lettre opgeplakt.
We zien ze niet, maar de parels liggen binnen handbereik
Naar verluidt hulde George Sand zich bij voorkeur in mannenpakken, vooral tijdens de vele reizen die ze maakte. Ze kwam dikwijls in de Creuse en was een graag geziene gast op het kasteel van Boussac dat neerkijkt op de Kleine Creuse en een waardevolle collectie wandtapijten herbergt. Er bleef een brief bewaard, las ik in een streekgids, waarin de productieve romanschrijfster het volgende opmerkt: ‘In het hart van Frankrijk vind je plekjes waar we ver van huis tevergeefs naar zoeken, zonder ons te realiseren dat we deze parels binnen handbereik hebben’.
Wat een contrast, de Creuse vandaag of de Creuse in de jaren waarin de dichter en de schilder bij de open haard de tijd lieten verglijden, een fles absinth binnen handbereik, en George Sand en Frédéric Chopin zich per rijtuig een weg baanden door de Creuse en zich lieten fêteren in Boussac. Terwijl de wereldbevolking in minder dan twee eeuwen zo ongeveer verdriedubbelde, nam het aantal inwoners van de Creuse met meer dan de helft af. In 1886, drie jaar voor de logeerpartij van Monet bij zijn vriend Rollinat, telde het departement meer dan 280 duizend zielen. In 1999, twee jaar voor onze voettocht, was dat aantal tot net geen 125 duizend geslonken. Meer dan een halvering! En de leegloop zet gestaag door.
Volgens de overleving werden er in Fresselines en de handvol dorpen die erbij hoorde tegen het einde van de negentiende eeuw bijna tweeduizend koppen geteld. Geschriften van rond 1889 reppen van een overwegend jonge bevolking. Kinderrijke families probeerden zo goed en zo kwaad als het ging te leven van wat de schrale grond opbracht. Je was boer, koopman, waard of smid, veel meer smaken had de gewone man niet. Natuurlijk, je had de pastoor, de notaris en de burgemeester, vertegenwoordigers van de betere stand. En er was die kleine kunstenaarskolonie, maar dat waren meestal rare snoeshanen uit de grote stad, die in de valleien van de Creuse inspiratie zochten en pot verteerden.
De metselaars van de Creuse
’s Winters was de bevolkingssamenstelling gendertechnisch gezien neutraal – mannen en vrouwen deden in aantal niet voor elkaar onder. Dat veranderde in het voorjaar drastisch. Dan kwam er een ware exodus op gang. De jonge en gezonde kerels van de Creuse trokken naar grote Franse steden als Lyon en Parijs om bij te beunen. Als bouwvakkers. Aanvankelijk marcheerden ze als wanordelijke bendes naar hun verre bestemming, deze arbeidsmigranten in eigen land. Onderweg werden ze niet zelden beschimpt en als rapalje nagewezen. De komst van de trein vergemakkelijkte de weg naar werk en inkomen, zoals allerlei uitvindingen ons leven verlichten. Neem de gloeilamp, de wasmachine of de telefoon. Intussen vormen de wederwaardigheden van deze metselaars van de Creuse in geromantiseerde vorm het heldenepos van de streek.
Wat moet het er levendig geweest zijn, in Fresselines, tegen het laatste decennium van de negentiende eeuw, toen de kloof tussen de stad en het platteland groter was dan ik me kon voorstellen tijdens die wandeling langs de oevers van de Creuse. Het wemelde van de bedrijvigheid op en rond het als lommerrijk beschreven plein van de kerk. Er zat een levensmiddelenwinkel en meerdere bakkers, slagers, kroegbazen en hoteliers dreven er hun nering. Er lagen keuterboerderijen om het plein verstrooid, waar je verse room en boter kocht, er waren wagenmakerijen en winkels met ijzerwaren. Het hoefgekletter op de beklinkerde straten rond de kerk, van de paarden en ossen die hun last met zich mee torsten, gaf een bijzondere dynamiek aan Fresselines.
Toen wij er in 2001 doorheen wandelden, na eerst ons oor te luister te hebben gelegd aan het venster van de woning van Maurice Rollinat – maison la Pouge – was het stil in de straten, alsof er een avondklok was ingesteld. Het was zo stil omdat het etensuur had geslagen toen we er arriveerden. Falderappes liep als een verkenner vooruit en bereikte als eerste de enige bistro die het dorp nog rijk was, Les Artistes. We gebruikten er een eenvoudig werkmansmaal en dronken er stugge landwijn bij. Falderappes kreeg van de waard een eigen kom water. Met blozende wangen hervatten we onze meerdaagse voettocht naar de bron van de Creuse en gingen we op weg naar Chambon-Sainte-Croix, waar Henriëtte voor de komende nacht een gastenkamer had gereserveerd.
Nog voor we konden aankloppen zwaaide de deur open en werden we met luid gekakel welkom geheten door een energieke Franse vrouw die kenbaar maakte dat ze zich op onze komst had verheugd. In melodieus TGV-Frans begon ze van alles uit te leggen over de huisregels, het etensuur en het gebruik van consumpties buiten de maaltijd om. Daar komen we niet meer vanaf, wisten we. En afstand houden was er niet bij, want je had nog geen corona, toen.
Ben je achterop geraakt? Loop even terug naar Crozant