Als we de berg naar Golgotha beklimmen, op weg naar Toulx-Sainte-Croix, zakt me de moed in mijn betonnen schoenen. In het gezin waarin ik driehonderd jaar geleden opgroeide, ver voor corona, hielden we meer van wandelen met de auto. Wat gaat het worden? Houd ik vol of wacht ik in de verdorde berm tot ik een ons weeg? Strompel mee.

Een vertwijfelde wandelaar, gespot bij de Kleine Creuse, waar de sporen van de vernielzuchtige orkaan Martin die in 1999 huishield in het hart van Frankrijk nog altijd zichtbaar zijn. Van hieruit moest de klim naar Toulx-Sainte-Croix nog beginnen.
Als je de slingerende en vilein stijgende weg naar Toulx-Sainte-Croix bewandelt, zie je in de verre verte twee torens. Soms verdwijnen ze even uit zicht, bij een kromming in de weg, bijvoorbeeld. Maar van lieverlede komen ze altijd weer tevoorschijn. Daar kun je van op aan. Maar ze lijken nauwelijks dichterbij te komen, als je daar loopt, zoals wij daar liepen in 2001, tijdens onze meerdaagse voettocht door de Creuse, in de verzengende zon.
Boven de armoedige lappendeken van asfalt zag ik de lucht trillen. Mijn schoeisel voelde als doornenkronen. De wandeling leek me ineens een helse onderneming. Hoewel we nog maar twee dagen onderweg waren, zette ik levensgrote vraagtekens bij ons plan om de Creuse te voet te doorkruisen om ons nieuwe grondgebied beter te leren kennen. Kon dit niet veel efficiënter en vlotter in een cabriolet? Die hadden we niet, maar die konden we huren. Dat kan zelfs in de Creuse.
In mijn directe omgeving sta ik niet bekend als doorzetter. Moeiteloos bedenk ik geloofwaardige voorwendselen om initiatieven tot lichamelijke beweging in de kiem te smoren. Dat is iets uit mijn jeugd. Het gezin waarin ik in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw opgroeide deed weinig aan lichaamsbeweging. Bij ons ging je wandelen met de auto, zoals mijn vader het uitdrukte.
‘Wij hielden meer van zitten’
Wij hielden meer van zitten. Mijn moeder moesten ze uiteindelijk uit haar luie stoel zagen. Dat ik een zittend beroep zou kiezen lag voor de hand en daar heb ik nooit spijt van gehad. Maar nu we in de Creuse waren geland, met zo veel ongerepte natuur om ons heen, had ik besloten me consciëntieus te richten op deelname aan de triathlon van Montluçon.
“Gaat het?”vroeg Henriëtte.
Ze had door dat ik wat begon te sukkelen.
“Niet om over naar huis te schrijven”, zei ik.
“Ligt niet aan mij, maar aan die verdomde schoenen. Ze knellen mijn bloedsomloop af en schrapen het vel van mijn zolen. Het is altijd wat, als ik eens iets onderneem. Mijn voeten zijn verrot en ik krijg nauwelijks lucht. Wandelen is goed voor de mens, zeggen ze, maar volgens mij is dat een grove leugen, een moedwillig misverstand. Een complot. Even zitten, misschien? Een rokertje? Voor hetzelfde geld komt er een auto langs, kunnen we proberen te liften.”
Complottheorieën waren in die tijd nog niet in de mode, maar ik was er vroeg bij. De kans op een auto was minimaal, wist ik. Vanaf het moment dat we waren begonnen aan de beklimming van de berg van Golgotha was er uit beide richtingen nog niet één voertuig gepasseerd, zelfs geen tractor.
“Je bent een slome duikelaar”, zei Henriëtte. “Je bent niets gewend. Een slappe, klootloze dweil, dát ben je. Als je die schoenen van je eerst eens had ingelopen, liep je nu niet zo te grienen, druiloor.”
Niet mopperen nu, met gezwinde spoed door naar Toulx-Sainte-Croix
Voelde het als een steek onder water of als een mes in mijn rug? Hoe het ook zij, het deed zeer. Al deed ik nog zo mijn best, dit was niet bevorderlijk voor de moraal. Maar ik sprak mezelf streng toe: niet mopperen, nu, ouwe! Want een beetje gelijk had ze wel, mijn dappere Athena.
“Een rokertje?” probeerde ik nog eens.
“Doen we”, zei Henriëtte tot mijn genoegen. “Nemen we er meteen een kop koffie bij.”
In het klooster van Bétête was het Henriëtte gelukt een redelijke kwaliteit koffie te ontfutselen aan de industriële turbocilinder in de gaarkeuken. Daar had ze de thermoskan mee gevuld met de vooruitziende blik dat we op onze komende bergetappe niet snel een koek en zopie zouden tegenkomen.
Bij het vertrek, die morgen, had er een dikke mist gehangen in de Vallei van de Kleine Creuse. Op de tast volgden we de stroom van de rivier. Mijn wandelstok werd blindenstaf. De eerste kilometers liep ik op hete kolen en raakte ik al snel achterop. Henriëtte en Falderappes fladderden als kwartiermakers voor me uit. Het was echt genieten geblazen.
Bij het gestaag optrekken van de ochtendmist kwam een toverachtig landschap tevoorschijn. We liepen langs verwilderde boszomen, mysterieuze steenformaties en verstilde vennen. Nieuwe elektriciteitspalen en schots en scheef geboomte herinnerden ons aan Martin, de tornado die kort na de kerstdagen, de avond van 27 december, van 1999 over ons huis banjerde en een pandemonium aanrichtte. Er ging voor duizenden hectares aan bomen plat, huizen werden onthoofd en het bovengrondse elektriciteitsnetwerk werd verwoest. In de Creuse kwamen zestigduizend huishoudens in de aanloop naar het nieuwe decennium zonder stroom te zitten. Een van die huishoudens werd bestierd door Henriëtte en mij. Falderappes was toen nog niet in beeld.
Liberté, egalité, solidarité
Op 30 december 1999 bracht de toen zittende president van de republiek, Jacques Chirac, een bezoek aan de Limousin. ‘s avonds luisterden we met rode oortjes bij flakkerend kaarslicht en een afwisselend ploffende en jankende houtkachel naar een kleine transistorradio. Het sonore stemgeluid van onze president klonk inlevend en geruststellend.
La Creuse est blessée…
Chirac riep op tot solidariteit, een fenomeen dat wat uit de mode is geraakt. Ik zal de radiotoespraak van mijn leven niet meer vergeten. Het was onze eerste winter in een eigen huis in Frankrijk. Ik was voor het eerst getuige van een natuurramp. Getuige? We zaten er middenin! Dankzij het voortreffelijke metselwerk waarmee ons kleine maar dappere huis was geconstrueerd, kenmerkend voor deze streek, waren we verdorie aan een gewisse dood ontsnapt!
Ik dwaal af.
Terug naar de Vallei van de Kleine Creuse, naar de eindeloze, slingerende en gemeen stijgende weg die ons van Bétête via Clugnat naar Toulx-Sainte-Croix zou voeren. De lucht boven het smeltende asfalt trilde en in de verre verte zag ik die twee vervloekte torens.
De kunst van het draaien
Falderappes schoot als een voetzoeker onder een verkoelende laag gebladerte in de droogstaande greppel langs de berm waar we een geschikte plek zochten om koffie te drinken en een sigaret te roken. Ik joeg er in die tijd – twintig jaar geleden, zowat! – nog gemiddeld anderhalf pakje tabak per dag doorheen. Ik rolde aan de lopende band saffies, niet alleen voor mezelf, ook voor Henriëtte die verzot was op mijn huisgefabriceerde sigaretten die ik op subtiele wijze taps liet toelopen. Ik wist deze kunst van draaien in de loop der jaren tot in het absurde te perfectioneren.
“Gaat het?” vroeg Henriëtte, terwijl ze dankbaar een puntig sigaretje van me aanpakte.
“Kan niet beter,” loog ik, terwijl ik een piraat voor mezelf draaide, zodat ik mijn levens- en wandelgezellin niet aan hoefde te kijken.
Zo wist ik nog even te verbloemen dat ik ernstig overwoog de handdoek in de ring te gooien en net zo lang in deze verdorde berm te blijven zitten tot er een auto of trekker stopte om ons mee te nemen. Ik wist nog niet wat voor draai ik aan mijn besluit kon geven om geen volledig gezichtsverlies te lijden.
Eerst koffie en een sigaret.