Amerikaanse kreeft, Nederlandse wijn, Franse tafelgenoten
Of we straks écrevisses kwamen eten, rivierkreeftjes. Pierre, onze naaste buurman, sprak ons aan bij het tuinhek en toonde een emmer vol krioelende schaaldiertjes. Net gevangen.
Het betrof de Amerikaanse soort, begreep ik, die eind negentiende eeuw in Europa terechtkwam en zich sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw in een razend tempo reproduceert. Hij heeft de inheemse rivierkreeft nagenoeg verdrongen. Daar mag nog maar eens per jaar op gevist worden en dit jaar mocht zelfs die ene dag niet, omdat het uur u voor deze autochtoon in de Franse zoete wateren geslagen heeft.
Rond zevenen meldden wij ons in de tuin van onze geliefde buren. Inderhaast hadden wij twee flessen witte wijn van Hollandse bodem meegenomen, één mousserende en één ‘gewone’, die we enige tijd geleden van Nederlandse gasten cadeau kregen. Om eens te proberen.
Levend in de kokende court-bouillon
Onze gastvrouw nam de wijnen dankbaar in ontvangst en beloofde ze koel te zetten. Intussen zat Pierre met een emmer tussen zijn benen aan de rivierkreeftjes te trekken. Iets bij hem vandaan stond in een reusachtige pan een geurige court-bouillon te pruttelen op het vuur van een paella-gasbrander. Daar gingen de kreeftjes straks in, schatte ik, de situatie overziend. Levend, waarschijnlijk.
De buurvrouw schonk een aperitief en we brachten een heildronk uit. Pierre nam de emmer weer tussen zijn knieën en zette zijn werkzaamheden voort. Hij droeg dunne, witte verplegershandschoenen. Ik keek toe hoe hij telkens een kreeftje tussen duim en wijsvinger nam, zodanig dat de scharen geen vat op hem hadden, en met de nagels van de duim en wijsvinger van zijn andere hand bij het staarstuk aan een minuscuul klepje trok, na dit een korte slag gedraaid te hebben.
Minder dreigend en energiek
Met elke trekbeweging kwam steeds een zwarte, wat slijmerige draad naar buiten. Het darmkanaal, begreep ik. Ieder behandelde exemplaar belandde in een emmer die naast de buurman stond. Daar krioelden de beestjes nog wat rond. Hun scharen knipten minder dreigend en energiek dan toen Pierre ons die namiddag zijn emmer toonde.
‘Doet dat geen zeer?’ vroeg ik.
‘Nee hoor’, zei Pierre, ‘ik voel er niets van.
Zoals ik al verwachtte eindigde het leven van de écrevisses in de kokende court-bouillon. Ze kleurden meteen schitterend rood. De buurvrouw zette kommen met zelfgemaakte mayonaise en rouille op tafel en la grande bouffe kon beginnen. Nou ja, grande… héél veel vlees zit er niet aan, aan die kreeftjes.
Franse lof voor Nederlandse wijn
Voor we gingen peuteren werden de glazen vol geschonken met onze Nederlandse witte wijn. Ik hield mijn hart vast, want het was met enige schroom dat we de flessen meenamen. Nederlandse wijn in Frankrijk, dat is een waagstuk. Maar onze Franse tafelgenoten waren vol lof, ook over de tweede fles die iets later ter tafel verscheen. Pierre maakte foto’s.
Het werd een verdraaid gezellige avond met veel lichtvoetige kout, afgesloten met een paar glazen zeer smakelijke Caraïbische rum. De bak met schaaldiertjes raakte allengs leger en leger. Ruim na middernacht namen we afscheid.
We hadden weer veel geleerd, wat bij mij leidde tot twee conclusies:
- de martelgang en doodsstrijd van al die kreeftjes staan in geen verhouding tot de geringe hoeveelheid vlees die je er met veel gepruts en gespetter weet uit te peuren;
- de Nederlandse wijnmakers verstaan hun métier.